Belastingplicht stichting en vereniging
Stichtingen en verenigingen zijn belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting indien en voor zover zij een onderneming drijven. Dit betekent dat een stichting of een vereniging alleen belastingplichtig is indien zij een onderneming drijft. Drijft de stichting of vereniging een onderneming, dan is zij slechts belastingplichtig voor zover zij een onderneming drijft. Een stichting en een vereniging hebben derhalve - fiscaal bezien - twee vermogens gelijk aan een natuurlijk persoon. Zij kennen een privévermogen en een ondernemingsvermogen. De voordelen die worden behaald met het ondernemingsvermogen en/of de ondernemingsactiviteiten zijn belast met vpb.
De definitie van het begrip onderneming is hierbij gelijk aan de definitie dat daaraan in de inkomstenbelasting wordt gegeven. Het dient te gaan om een organisatie van kapitaal en arbeid, die door de inzet van kapitaal en arbeid en door haar deelname aan het economische verkeer streeft naar voordeel en waarbij dit voordeel redelijkerwijs te verwachten is.
Het streven naar voordeel - een winststreven - wordt door de Hoge Raad in zijn arrest van 17 november 2008 (nr. 43 641, ECLI:NL:HR:...) al aangenomen indien er structureel exploitatieoverschotten worden gerealiseerd. Het winststreven is dus enigszins geobjectiveerd. Een (statutair) doel dat niet is gericht op het behalen van winst is bij deze beoordeling niet van belang. Het gaat erom of er sprake is van een winststreven of dat er feitelijk structureel exploitatieoverschotten worden gerealiseerd. Het bestedingsdoel van een exploitatieoverschot is eveneens niet relevant. Het reserveren van een deel van het exploitatieoverschot heeft niet tot gevolg dat er voor de beoordeling geen sprake is van een winststreven.
De vpb kent daarnaast nog een aanvulling op het begrip onderneming. De wet verstaat onder een onderneming tevens:
-
een werkzaamheid waarmee in concurrentie wordt getreden met andere ondernemingen;
-
het zijn van medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming. De medegerechtigdheid hoeft zich hiervoor niet uit te strekken over het liquidatiesaldo;
-
een werkzaamheid die is gericht op de uitvoering van pensioen-, lijfrente- of kapitaalverzekeringen ten behoeve van (gewezen) werknemers.
Voor stichtingen en verenigingen geldt onder voorwaarden een subjectieve vrijstelling. Deze subjectieve vrijstelling moet van jaar tot jaar worden beoordeeld. Dit betekent dat, indien wordt voldaan aan een van de voorwaarden, de stichting of vereniging in het betreffende jaar niet belastingplichtig is. Het subject (de stichting of de vereniging) is vrijgesteld van vpb.
De voorwaarden luiden als volgt:
-
De winst van het jaar bedraagt minder dan € 15.000; of
-
De winst van het jaar en de vier jaar daaraan vooraf bedraagt tezamen minder dan € 75.000. Is de winst in een van deze jaren negatief (een verlies), dan wordt de winst in dat jaar voor de berekening van de vrijstelling op € 0 (nihil) gesteld.
Is er sinds de aanvang van de belastingplicht nog geen vijf jaren verstreken, dan wordt volgens de staatssecretaris de winstgrens van € 75.000 pro rata herrekend naar de werkelijke bestaansduur. Deze visie van de staatssecretaris is neergelegd in zijn besluit van 19 september 2018, nr. 2018-155144. Bestaat een stichting drie jaar, dan bedraagt de tweede winstgrens € 45.000. Althans: in de visie van de staatssecretaris. De Hoge Raad heeft inmiddels anders geoordeeld. Aan de Hoge Raad was de vraag voorgelegd of de winstgrens pro rata moet worden herrekend of dat de winstgrens altijd € 75.000 bedraagt. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie van 28 september 2020 de Hoge Raad geadviseerd te beslissen dat de winstgrens niet pro rata wordt herrekend en daarom altijd € 75.000 bedraagt, ongeacht de bestaansduur van de onderneming c.q. de belastingplicht. De Hoge Raad heeft in zijn arrest va 21 januari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:51) inmiddels geoordeeld dat de winstgrens niet pro rata hoeft te worden berekend.
Deze vrijstelling geldt niet voor de hierboven genoemde werkzaamheden gericht op pensioen-, lijfrente- of kapitaalverzekeringen ten behoeve van (gewezen) werknemers.
Voor de volledigheid merken wij op dat culturele instellingen op verzoek als onbeperkt belastingplichtige kunnen worden aangemerkt. Zij worden alsdan geacht met hun gehele vermogen één onderneming te drijven. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 2 lid 9 Wet Vpb 1969 en moet uiterlijk zijn ingediend op 30 juni van het jaar waarvoor het verzoek wordt gedaan.